Gebruik van passé composé & imparfait
L'imparfait
De imparfait gaat over een actie in het verleden die nog niet is voltooid. Je kunt mag deze werkwoordstijd gebruiken wanneer :
1. Je een beschrijving maakt van een persoon, ding of gebeurtenis of een toestand beschrijft.
Voorbeeld : Charlemagne était un roi très puissant dans l’histoire de la France.
In dit geval wordt een beschrijving of toestand van Karel de Grote gegeven, waarin wordt verteld dat hij machtig was.
2. De actie die je beschrijft een gewoonte of een feit is.
Voorbeeld : Victor Hugo était un des plus grands écrivains.
Het is een feit dat Victor Hugo een schrijver was. Daarom gebruik je een imparfait.
Voorbeeld :
Le samedi il jouait au foot.
De gewoonte van voetballen gebeurt iedere zaterdag.
3. De actie die wordt uitgevoerd nog niet is voltooid.
Voorbeeld : je marchais à l’école quand il commençait à pleuvoir.
Ook voor het gebruik van de imparfait bestaan herkenningwoorden :
o Souvent = vaak
o Toujours = altijd
o Quelquefois = soms
o Parfois = soms
o Autrefois = vroeger
o Avant = ervoor
o Depuis = sinds
o D’habitude = gewoonlijk
Le passé composé
Deze werkwoordstijd gebruik je wanneer het gaat om een actie in het verleden die al is voltooid. Het begin en het einde van de actie zijn duidelijk.
Voorbeeld : En 1901 cet homme s’est marié.
De actie is in dit geval het trouwen. Hij is al klaar met trouwen, daarom gebruik je een passé composé.
Er zijn ook bepaalde woorden die altijd samengaan met een passé composé. Dit zijn vaak woorden die volgorde of afsluiting van een gebeurtenis aangeven.
- Puis = vervolgens
- Alors = toen
- Ensuite = daarna
- Après = daarna
- Tout à coup = plotseling
- Soudain = plotseling